Uitspraak Gerechtshof
Start

BELASTINGKAMER

Nr. 216/98

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK

16 april 1999

Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van H.F Broekhuizen te Sexbierum tegen de uitspraak van Burgemeester en wethouders van de gemeente Harlingen (hierna: B. en W.), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.

1. Ontstaan en loop van het geding

Op grond van de Verordening parkeerbelastingen 1992 van de gemeente Harlingen is aan belanghebbende op 27 november 1997 een naheffingsaanslag parkeerbelastin9 opgelegd ter zake van het parkeren van belanghebbendes auto van het merk Ford, met kenteken RJ-75-DP. Tegen die aanslag is door belanghebbende tijdig een bezwaarschrift inqediend Bij de uitspraak van 7 januari 1998 op dat bezwaarschrift hebben B. en W. belanghebbendes bezwaar verworpen en de aanslag gehandhaafd. Tegen die uitspraak is belanghebbende in beroep gekomen. Het beroepschrift is op 18 februari 1998 ter griffie ingekomen. B. en W. hebben op 4 juni 1998 een vertoogschrift ingediend

Bij de mondelinge behandeling van 12 november 1998, gehouden te Leeuwarden, waren aanwezig belanghebbende, de heer ******* en de heer *************, beiden ter bijstand, en namens B. en W. de heer *****. Ter voormelde zitting heeft belanghebbende een door hem voorgedragen pleitnota overgelegd. Hij heeft daaraan - zonder bezwaar van de wederpartij - enige producties toegevoegd.

Het gerechtshor heeft op 26 november 1998 mondeling uitspraak gedaan, afschriften van het daarvan opgemaakte proces-verbaal zijn op 4 december 1998 aangetekend aan partijen verzonden.

Op 18 december 1998 is bij het hof een verzoek van belanghebbende ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

Het door belanghebbende verschuldigde griffierecht is op 25 januari 1999 voldaan.

Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

 

2. De feiten.

Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast:

Belanghebbendes auto met het bovengenoemde kenteken stond op voormelde datum geparkeerd aan de Voorstraat te Harlingen, zonder dat bij de aanvang van het parkeren de verschuldigde belasting was voldaan.

 

3. Het geschil en de standpunten van partijen.

In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

3.1 Belanghebbende stelt dat hij de verschuldigde parkeer-belasting op 27 oktober 1997 door overmaking van f 1,-- op rekeningnummer 28.50.46.128 ten name van de gemeente Harlingen onder vermelding van "voorschot parkeerbelasting RJ-75-DP" wel heeft voldaan.

3.2 B. en W. verdedigen de juistheid van de naheffingsaanslag stellende dat belanghebbende de auto niet met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften heeft geparkeerd.

Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.

3.3 Ter zitting hebben partijen in hun standpunt gehandhaafd zonder daartoe nadere gronden te hebben aangevoerd.

 

4. De overwegingen omtrent het geschil

Artikel 6 van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen bepaalt, voorzover thans van belang, dat de belasting wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren.

Ingevolge artikel 234 lid 2 van de Gemeentewet wordt als voldoening op aangifte uitsluitend aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door B. en W. gestelde voorschriften.

 

4.1 Niet in geschil is dat voor het parkeren van een voertuig op de onderwerpelijke parkeerplaats parkeerbelasting moet worden voldaan met behulp van parkeerapparatuur. Vaststaat dat deze belasting door belanghebbende niet op de voorgeschreven wijze is voldaan. Terecht is derhalve de niet voldane belasting, verhoogd met kosten nageheven.

 

5. De conclusie

Het beroep van belanghebbende is ongegrond.

 

6. De proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel Sa van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

 

7. De beslissing

Het gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.

 

Gedaan op 16 april 1999 door prof. mr Aardema, vicepresident, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr De Jong als griffier en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.

 

Op 2 1 APRIL 1999 afschrift

aangetekend verzonden aan beide partijen.

De griffier van het Gerechtshof Leeuwarden.

 

Email me

Datum laatste aanpassing: 14 december 2005 18:20:41
Date last update: woensdag, december 14, 2005 18:33:53

Email me

Vorige ] Start ] Volgende ]